Fragment uit Een bruid voor Sander
Toen hij ’s avonds thuiskwam van Martine, pakte hij de schrijfmap die nog van zijn vader geweest was en ging ermee aan de keukentafel zitten. Hij moest een lijstje maken met landen waar hij niet naartoe wilde en landen die eventueel wel in aanmerking kwamen. Of beter gezegd: hij moest gaan bepalen wat voor soort vrouw hij wilde.
Eerst schreef hij de drie landen op waarvan hij zeker wist dat hij daar geen vrouw van wilde: China, Japan en Rusland. Rusland niet omdat hem dat te veel deed denken aan de postorderbruiden waar zoveel grappen over gemaakt werden. China en Japan vond hij een beetje eng. Hij zag buigende en knikkende dames voor zich met ingewikkelde gewaden en een ondoorgrondelijke blik. Nee, daar zou hij zich nooit bij op zijn gemak kunnen voelen.
Een Europese dan? Italië? Hij dacht aan de Italiaanse films die hij gezien had. Rad pratende en kibbelende vrouwen die hun mannen uitdaagden en voor geen kleintje vervaard leken. Nee, hij hield meer van het rustige type. Noors of Zweeds dan? Te modern, te zelfstandig. Niet dat hij een onderdanig type zocht, dat niet. Maar hij wilde voor zijn vrouw kunnen zorgen, goed voor haar zijn. Hij was nog van de oude stempel, hij was galant en hoffelijk, hij wilde geen vrouw die per se haar eigen drankje wilde betalen en verontwaardigd was omdat hij het als zijn taak als man zag het vuilnis buiten te zetten.
Sander had zijn pen neergelegd, leunde achterover met een glimlach rond zijn lippen. Het beeld van de ideale vrouw werd steeds duidelijker. Een vrouw met lieve ogen in een vol gezicht, een geplooide kleurige rok rond haar brede heupen waar ze een mand tegen liet rusten, snijbonen of bloemen plukkend in de hof…
Het plaatje gaf hem een weldadig gevoel van rust en voldoening. Zo wilde hij het hebben en hij zou haar op handen dragen.
Sander trok het boek Volkeren van de Wereld naar zich toe en legde er bezwerend zijn beide handen op. ‘Laat ze erin staan’, prevelde hij en toen begon hij een voor een de bladzijden om te slaan. Hij las niets, keek alleen maar naar de plaatjes. Hij was ongeveer op een derde van het boek, toen hij haar zag. Een vrouw in een veld met gele bloemen, een wijnrode lange rok, een kleurige omslagdoek rond haar bovenlichaam geknoopt. Een breed, wat getint gezicht met grote donkere ogen en een brede glimlach. Ze had zwart of donkerbruin haar dat in twee dikke vlechten over haar schouders viel. Het enige wat hem niet zinde, was het vreemde bolhoedje dat ze droeg. Maar dat kon ze natuurlijk afdoen, hij zou haar voorzichtig duidelijk maken dat ze daarmee de verkeerde aandacht zou trekken in het dorp.